Topinkomens
Er is veel commotie rond topinkomens. Het is maar de vraag of die commotie terecht is.
Met veel verbazing heb ik de laatste tijd de oplopende emoties waargenomen rond topinkomens. Het debat lijkt inmiddels ontdaan van de meeste realiteitszin en wordt vooral gedreven door calvinistisch normatieve sentimenten. Niet dat sommige topinkomens bij mij geen emoties oproepen: ik voel jaloezie bij de inkomens in de private sector en meewarigheid bij de topinkomens in de publieke sector. De getallen die genoemd worden voor het salaris van de minister-president zijn – afgezet tegen de grote verantwoordelijkheid en de zwaarte van de functie – bijna gênant. Aan de andere kant roepen sommige beloningen in de private sector bij mij als socialist het gevoel op dat de wig tussen top- en basisinkomens wel erg aan het uitdijen is. Maar laten we niet vergeten dat het basis-topinkomen niet de emoties oproept, maar het variabele deel. Dat deel wordt vooral bepaald door vraag en aanbod, door marktwerking. En daar hebben we met zijn allen voor gekozen de afgelopen twee decennia. Marktwerking was tenslotte het toverwoord van de afgelopen paar kabinetten en de burgers gingen ervoor. Waarom daar nu vies over doen?
Daarin zie ik ook ambivalentie en daar zit ook de kern van mijn verbazing. Ik hoor niemand bij de schandalig hoge inkomens van voetballers, vaak al op jonge leeftijd, die niets anders kunnen dan een leren knikker handig rondspelen of in een net schieten. Ze hoeven er niets voor geleerd te hebben. Sterker nog, met kromme tenen hoor ik hun taalgebruik aan. Ze hebben geen andere verantwoordelijkheid dan goed trainen, de juiste dingen tegen de pers zeggen en zich correct gedragen. Als ze dat laatste niet doen, komen ze er vaak nog mee weg ook. Het is oorverdovend stil wanneer het gaat over de inkomens van deze verwende kereltjes. Ook is het stil bij ordinaire nichten die in PC Hooft-tractoren door het land gaan om ofwel het kunstschaatsen naar beneden te halen, of samen ergens de boel op stelten zetten. Ook zij dragen geen andere verantwoordelijkheid dan die van het platte volksvermaak. Zij krijgen betaald uit reclameinkomsten, waarvoor wij allen betalen door het kopen van producten. Hun inkomens staan in geen verhouding tot hun prestaties en verantwoordelijkheden.
Maar wanneer iemand de bonus toucheert voor het redden van een onderneming, waarbij tienduizenden mensen hun baan hebben kunnen behouden, waar iemand de moed heeft gehad om hiervoor de verantwoordelijkheid te nemen, onzeker over het aanstaande inkomen, dan ontstaat er revolte. Waar schaarste als marktwerkend element enerzijds domweg lijkt te zijn geaccepteerd voor mensen die het in mijn ogen niet waard zijn, wordt het niet geaccepteerd voor mensen die er voor geleerd hebben en die echt grote verantwoordelijkheden dragen. Als je dan het inkomen van de minister-president neemt en daartegen afzet, mag je toch concluderen dat men in deze discussie de weg kwijt lijkt te zijn.
Wil het nuttige debat over inkomens – en de begrenzingen daarvan – tot een werkelijk duurzame oplossing komen, dan zal dat moeten gebeuren zonder normatieve emoties, maar op basis van ratio en realiteit. En dat mag best breder gaan.